hij - hipp
- hij
- hij aapt alles van zijn vrienden na
- hij aardt naar zijn vader
- hij achtte dat werk beneden zijn waardigheid
- hij ademde de vrije lucht met volle teugen in
- hij antwoordde boetvaardig dat …
- hij antwoordde er pal bovenop
- hij antwoordde op geraakte toon
- hij bakt altijd zelf
- hij bederft de pret weer
- hij beefde over al zijn leden
- hij beende erop af
- hij begint al flink af te takelen
- hij begint al wat te brabbelen
- hij begint ongeduldig te worden
- hij begint steeds opnieuw
- hij begrijpt helemaal niets
- hij begrijpt überhaupt niet waar het om gaat
- hij behield zich (het recht) voor, daarop later terug te komen
- hij behoort tot de besten
- hij bekijkt deze zaak met argusogen
- hij belde alles af om een taxi
- hij beschreef nauwkeurig zijn gedaante
- hij bevindt zich onder ons
- hij bewaart het als een heiligdom
- hij beweert dat hij gelijk heeft
- hij bezweek haast onder de last
- hij bezwoer mij bij alles wat heilig is dat …
- hij bezwoer mij van dat plan af te zien
- hij blaast mooi
- hij bleef de hele dag onzichtbaar
- hij bleef doodstil zitten
- hij bleef ijskoud zitten
- hij bleef maar kort
- hij bleef mijlen achter
- hij bleef ontoegankelijk voor alle smeekbeden
- hij bleef volhouden dat hij niet schuldig was
- hij bleef weigerachtig
- hij bleef wijselijk thuis
- hij bleek op alle punten haar mindere te zijn